logo-professioneel-begeleiden logo-professioneel-begeleiden
Filters

Alle artikelen - Abonneer je nu!

TALIS: snapshot van een selfie

Auteur: Rudi Schollaert

Het 16e arrondissement van Parijs - een exclusieve buurt - huisvest het impressionante hoofdkwartier van de OESO. In een van de afdelingen, het Centre for Educational Research and Innovation zien op geregelde tijdstippen internationale rapporten het licht, die wereldwijd ophef maken bij onderwijsbeleidsmakers. Notoir zijn de PISA-rapporten, die om de drie jaar de leerlingenresultaten van vijftienjarigen vergelijken voor wiskunde, wetenschappen en moedertaal. Daar worden onderwijssystemen gemaakt (Finland) of gekraakt (Duitsland). Minder gekend, maar zeker niet oninteressant zijn de TALIS-rapporten, waarvan het tweede deze zomer van de persen rolde. TALIS staat voor Teaching and Learning International Survey, een grootschalig internationaal onderzoek naar werk- en leeromstandigheden in scholen. In elk van de 34 deelnemende landen werden van 200 ‘lagere middelbare scholen’ (onderbouw voortgezet onderwijs met ruwweg een leerlingenpopulatie tussen de 12 en 16 jaar) 20 leerkrachten en hun schoolhoofd bevraagd over hun mening, overtuiging en houding ten aanzien van aspecten van hun praktijk, opleiding, professionele ontwikkeling, functionerings- en evaluatiegesprekken, feedback, leiderschap, samenwerking, self-efficacy en arbeidsvreugde. Nu zijn er nogal wat bedenkingen te formuleren bij de waarde en de interpretatie van de resultaten - heb even geduld - maar ik wil de nieuwsgierige lezer toch enkele markante conclusies niet onthouden, waarbij ik zal inzoomen op de Nederlandse en af en toe ook op de Vlaamse resultaten. Een eerste markante constatering: van de leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs zijn in Nederland slechts 43% voltijds aan de slag, tegenover een OESO-gemiddelde van 82%. Voor mij als buitenstaander een intrigerend gegeven. Daarenboven heeft de vervrouwelijking van het beroep zich in Nederland veel minder uitdrukkelijk doorgezet dan in andere landen. Er zijn in Nederland significant meer mannen aan het werk in de onderbouw voortgezet onderwijs dan in andere deelnemende landen. 45% van de lerarenpopulatie in Nederland is man, tegenover slechts 32% in Vlaanderen, dat pal op het OESO-gemiddelde zit. In Nederland zijn 69% van de schoolhoofden man, in Vlaanderen is dat 61%, terwijl het OESO-gemiddelde op 51% ligt. Kan deze beperkte mate van vervrouwelijking te maken hebben met het maatschappelijk prestige van het beroep? Blijkbaar wel, want alhoewel slechts 40% van de Nederlandse respondenten tevreden waren met de maatschappelijke waardering voor hun werk, is dit toch nog aanzienlijk meer dan het OESO-gemiddelde van 31%. Laten we het misschien houden op minder ontevreden. Toch wel even noteren dat de maatschappelijke waardering door Vlaamse leerkrachten nog wat hoger wordt ingeschat (46%). Sociale status is een aspect van job satisfaction. De klasgrootte daarentegen (gemiddeld 24 leerlingen, ook in Nederland) speelt nauwelijks een rol bij het welbevinden van de leraar. Wat vooral knaagt is het werken met zwakke leerlingen en het voortdurend moeten omgaan met gedragsproblemen. Veel meer dan hun OESO-collega’s klagen Nederlandse leraren over leerlingen die te laat komen (75% tegenover 52% gemiddeld) of gewoon afwezig blijven (53% tegenover 39% gemiddeld). Maar niet getreurd, 91% van de Nederlandse leraren zijn niettegenstaande dit alles tevreden over hun job, net zoals de leraren in de andere deelnemende landen, trouwens. Een veelzeggende voetnoot: in de vroegere communistische landen uit Oost-Europa hebben leraren nauwelijks problemen met discipline. Er werd ook gepeild naar de behoefte van leraren aan professionele ontwikkelingsactiviteiten. Als eerste thema kwam daar bij 22% van de respondenten het omgaan met leerlingen met special needs uit de bus (zowel leerlingen met leerproblemen als hoogbegaafden). Leerkrachten willen in de eerste plaats leren differentiëren. Opvallend is dat Nederlandse (10%) en vooral Vlaamse (5%) leraren veel minder geneigd zijn hun competentie op dit vlak te ontwikkelen. Ik zou nog een tijdje kunnen doorgaan met het presenteren en analyseren van cijfermateriaal, maar dan blijf ik nooit binnen de mij toegemeten ruimte, en ik zou het zonde vinden niet een paar kritische kanttekeningen te kunnen maken bij dit al bij al lovenswaardige opzet. Lezers van wie de belangstelling gewekt is, kunnen voor verdere lezing terecht op de website van de OESO. Kritische kanttekeningen dus. Waar men bij lezing vooral rekening dient mee te houden is dat het hier gaat om zelfrapportering via een vragenlijst, een selfie, zoals de auteurs het gevat zeggen. De resultaten geven dus de perceptie van de deelnemers weer, wat niet noodzakelijk hetzelfde is als de feiten. Zo stellen 75% van de schoolhoofden dat er in hun school inductie- en mentoringprogramma’s voor jonge leerkrachten lopen. Jonge leerkrachten – van diezelfde scholen nota bene - vertellen een ander verhaal. Nog niet eens de helft van de leerkrachten met minder dan drie jaar dienst heeft een inductieprogramma gevolgd en slechts 12% onder hen heeft een mentor. Nu weet ik uit ervaring dat schoolhoofden de neiging hebben om wat zich afspeelt in hun school door een roze bril te bekijken, maar als ik lees dat in Slowakije en Roemenië schoolleiders bijna unaniem beweren dat ze de samenwerking onder hun leerkrachten systematisch bevorderen is de grens van de geloofwaardigheid ver overschreden. Van de Slowaakse en Roemeense schoolhoofden die ik aan het werk gezien, heb herinner ik me in de eerste plaats dat ze zich tegenover hun leerkrachten gedroegen als zonnekoningen, ongenaakbaar. Ik kan hooguit geloven dat ze hun leerkrachten het bevel geven om samen te werken. Niet alleen zijn de resultaten van dit onderzoek selfies, de resultaten blijken geregeld ook nog eens flink ‘gefotoshopt’ te zijn. Komt daarbij nog dat een vergelijking van je eigen land met het OESOgemiddelde al gauw een vertekend beeld geeft. De context waarin scholen in landen als Brazilië, Maleisië, Servië of Abu Dhabi opereren is daarvoor te verschillend van de onze. Het dient gezegd dat de OESO wel een aantal nuttige tools op hun website plaatst, waarmee men specifieke landen met elkaar kan vergelijken, PowerPointpresentaties kan downloaden, etc.. Als men enige reserve inbouwt bij de lezing van de resultaten, is dit best een interessant onderzoek, dat zich specifiek tot beleidsmakers richt. De beleidsaanbevelingen zijn trouwens het echte zwakke punt van deze studie. Ze zijn meestal bijzonder vaag geformuleerd en ook geregeld - typisch voor de OESO - geduid vanuit een economisch in plaats van een onderwijsgerelateerd standpunt. Toch is de teachers’ guide voor het schoolhoofd en het middenmanagement aanbevolen lectuur. Op 27 bladzijden vind je een mooie samenvatting van het 442 bladzijden tellende rapport, en je krijgt meteen een voorsmaakje van een aantal beleidsmaatregelen die de school wellicht boven het hoofd hangen. Zie: http://www.oecd.org/edu/school/talis-2013-results.htm Rudi Schollaert is zelfstandig onderwijsadviseur en voormalig directeur nascholing en internationale betrekkingen bij de Vlaamse koepelorganisatie VSKO. E-mail: rudi.schollaert2@telenet.be. 
Gratis
lees meer

Je bent jong en je wordt…schoolleider

Auteur: Klaas Pit

Na het voortgezet onderwijs begint Marianna Wassenaar enthousiast aan de opleiding dans op het conservatorium. Na drie jaar stapt ze over naar omgangskunde aan de lerarenopleiding en gaat vervolgens als trainer sociale vaardigheden werken op de politieschool. Vanaf 2000 werkt zij in het middelbaar beroepsonderwijs, bij het ROC Regio College in Zaandam (www.regiocollege.nl). Zij begint er als docent bij de opleiding Zorg en Welzijn, doet vervolgens enkele specifieke taken, zoals het projectleiderschap VSV. Sinds februari 2013 is ze adjunct-afdelingsmanager van de afdeling Economie, ICT en VAVO. “Het Regio College kent een platte organisatiestructuur met een college van bestuur, een managementteam en resultaatverantwoordelijke teams. De school besteedt veel aandacht aan het intern opleiden van medewerkers. De bijzondere taken die ik in de afgelopen jaren heb gedaan binnen het Regio College kenden alle tevens een opleidingscomponent. Ook mijn huidige functie is een ontwikkelingsgerichte functie waarin je in een periode van drie jaar kunt doorgroeien naar een eindverantwoordelijke, leidinggevende functie. Binnen mijn huidige afdeling (1300 deelnemers en 80 medewerkers) hebben mijn afdelingsmanager en ik de taken onderling verdeeld. Ik richt mij vooral op de deelnemers, het onderwijs, de beroepspraktijkvorming en op communicatie en werving, maar ik praat en denk ook volop mee over het beleid en de invulling en vormgeving van het leiderschap in onze afdeling. Een bewuste keuze Ik heb vijftien jaar geleden heel bewust gekozen voor het mbo. Vooral de leeftijdsgroep, 16- tot 19-jarigen,sprak mij erg aan: het is een boeiende leeftijd waarin jongeren zich stap voor stap een beroep eigen maken en een passende plaats proberen vinden op de arbeidsmarkt. Eenmaal werkzaam in het mbo, merkte ik al snel dat het een uitdagende werk- en leeromgeving is, die voortdurend in beweging is. Het Regio College speelt daar goed op in en biedt de medewerkers volop de kans zich in het licht van deze nieuwe ontwikkelingen door te ontwikkelen of nieuwe wegen in te slaan. Je krijgt hier de kans om te leren en ik heb die met beide handen aangegrepen. Het mbo heeft naar mijn idee een belangrijke spilfunctie in de samenleving, vooral als het gaat om de relatie met de arbeidsmarkt. Het mbo moet dan ook voortdurend in contact zijn met de buitenwereld, die uiterst gevarieerd is: het voortgezet onderwijs en vervolgonderwijs, de overheid, het bedrijfsleven en de leefwereld van de deelnemers. Je kunt niet binnen de vier muren van het mbo denken en werken. Ik juich de laatste ontwikkelingen binnen het mbo dan ook van harte toe. Met name de laatste beleidsbrief van de minister geeft het mbo meer ruimte om zijn verantwoordelijkheid te nemen en te werken aan betekenisvol onderwijs voor de deelnemers. Leidinggeven Ik houd elke dag 30 procent van mijn agenda vrij voor onverwachte gebeurtenissen in mijn afdeling; op deze manier wil ik beschikbaar zijn voor de deelnemers en het team. Verder gaat mijn tijd op aan overleg met docenten die in zes regiegebieden werken aan bepaalde onderwerpen, aan managementoverleg en aan het netwerken binnen en buiten de school. Ook het verder werken aan het beleid van de afdeling vraagt veel tijd. Ik vind dat we er in de eerste plaats moeten zijn voor de deelnemers: ons werk moet in dienst van hen staan. Deze boodschap draag ik heel nadrukkelijk uit, omdat ik in het begin hier merkte, dat docenten te veel gericht waren op hun eigen werk en positie: niet de deelnemer, maar de docent stond centraal, zo leek het wel. Ik steek veel energie in deze omslag en profiteer daarbij van het feit dat ik zelf ook docent ben geweest: ik weet wat er van binnenuit gedacht en gevoeld wordt en heb ervaren dat het de docent uiteindelijk alleen maar winst oplevert, wanneer hij echt vanuit het belang van de deelnemer leert te werken.Ik zie de essentie van mijn leidinggeven in het vertalen van het strategisch beleid van het college van bestuur naar de afdeling toe. Ik wil daarin voor iedereen een goede verbinder zijn. Verder wil ik er ervoor zorgen dat iedereen het werk dat moet gebeuren, zorgvuldig, met plezier en goed kan doen. Bij dit alles heb ik steeds het welzijn van de deelnemers en de medewerker voor ogen. Om mijn leiderschap verder te ontwikkelen, volg ik zo nu en dan korte en praktische opleidingen en cursussen. Ik houd niet zo van lange opleidingen. Het meeste leer ik in de dagelijkse praktijk, waarvoor ik ook supervisie inzet. Ik ben wat dat betreft meer een doener dan een denker. Ertoe willen doen Binnen mijn afdeling wil ik ertoe doen. Ik wil graag dat de deelnemers en medewerkers kunnen zeggen ‘Dit is Marianna: zo is zij en daar staat zij voor’. Ik vind het wel een spannende zoektocht om het juiste antwoord te vinden op de vragen waar ik als leidinggevende voor sta en hoe ik als leidinggevende handel. Vooral in het begin, wanneer je nog sterk het gevoel hebt dat je je moet bewijzen. Het mbo maakt deel uit van een complexe en dynamische wereld, waarin je voortdurend alert en ondernemend moet zijn om goed in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Die dynamiek spreekt mij erg aan, maar maakt het leidinggeven soms ook wel spannend. Het mbo vraagt om innovatieve en ondernemende leidinggevenden, die lef durven te tonen, zowel richting college van bestuur als richting medewerkers. Ik ben in dat opzicht nog te bescheiden. Ik wil graag een duidelijke positie durven innemen in een omgeving waar de cultuur niet in alle opzichten meteen de mijne is. Daarvoor is het wel nodig dat je als leidinggevende eerst goed landt in de organisatie. Op zich is dat al een hele zoektocht. Landen kan alleen als de mensen met wie je werkt dit landen ook mogelijk maken en je accepteren. Eenmaal geland is het vervolgens hard werken om van de cultuur die het mogelijk maakte dat je landde, bepaalde aspecten te willen veranderen.” Klaas Pit is partner en senioradviseur bij BMC Advies. E-mail: klaaspit@bmc.nl
Gratis
lees meer

Hoe zit het met uw…

Auteur: Hans van Dijck

Een leidinggevende huurt een externe in om de boel op gang te brengen. Het docententeam moet ‘aangepakt’ worden! Docenten worden aangesproken op hun functioneren. Sommigen willen praten over hun lesgeven en hoe dat te verbeteren. Anderen komen in verzet en schakelen de vakbond in. Een van de beste docenten besluit te vertrekken. Zij kan niet meer tegen de sfeer die is ontstaan. Het resultaat van dit alles is niet onverdeeld positief. Van de regen in de drup, heet dat. Mijn vader was ongeduldig en een beroerd pedagoog. Een prestatie was nooit goed genoeg, altijd was er wat op aan te merken. Mijn moeder was geduldig en prees ons als we ons best deden. Samen waren ze redelijk yin yang. Permitteert u mij dit kleine uitstapje naar de opvoedkunde, nodig om beter zicht te krijgen op leidinggeven. In de VS is een discussie ontstaan over opvoeden. Veel ouders zien opvoeden als het positief bekrachtigen van gewenst gedrag, complimenten werken beter dan straffen. Een tegenovergestelde visie beschrijft Amy Chua, universitair docent rechten in Manhattan, in haar boek Battle Hymn of a Tiger Mother: “You can’t raise your child saying you’re perfect, you’re amazing, everything you do is amazing”. Chua is van Aziatische komaf en 100% prestatiegericht. Kinderfeestjes vond ze als moeder maar onzin, want haar drie dochters, inmiddels succesvolle jonge vrouwen, moesten piano leren spelen. Onlangs schreef Chua samen met haar echtgenoot Jed Rubenfeld een boek waarin ze verklaren waarom kinderen van bepaalde immigrantengroepen in school en maatschappij veel succesvoller zijn dan andere. In The Triple Package leggen ze uit dat de drie cruciale elementen daarbij van invloed zijn: superioriteitsgevoel (het gevoel beter te zijn dan een ander), een prikkelend gevoel van onzekerheid (het gevoel dat het nooit goed genoeg is) en het controleren van de eigen impulsen. Als dit drie cruciale elementen zijn voor het leveren van prestaties, zouden die ook niet kunnen gelden in werksituaties? En dan bedoel ik niet alleen bij het pedagogisch handelen richting leerlingen, maar ook als managementstijl, om medewerkers tot optimale prestaties te brengen. Dus (1) behandel uw docenten alsof ze speciaal zijn, ze zijn beter dan andere docenten; (2) geef ze niet te snel het idee dat ze er al zijn, met andere woorden, hun prestaties kunnen altijd nog beter; (3) zorg ervoor dat investeren in de toekomst voorrang krijgt boven consumeren in het nu, het genoegen van het succes straks is groter dan het korte-termijnplezier. In de casus aan het begin was aan de eerste voorwaarde niet voldaan. Er was geen trots, geen gevoel speciaal te zijn. De impliciete boodschap van de leidinggevende was tegenovergesteld. In die situatie werken hoge verwachtingen ook niet. Als het zelfbeeld laag is - en de leidinggevende bevestigt dat - dan worden hoge eisen als onredelijk ervaren. Mensen het gevoel geven dat ze speciaal zijn, betekent onvoorwaardelijke steun geven: Je bent goed (genoeg) zoals je bent. Complimenteren, prijzen en positief bekrachtigen is niet langer nodig als mensen een goed zelfbeeld hebben. Voortbouwend op dit fundament kunnen hoge verwachtingen worden uitgesproken. Anya Kamenetz vraagt zich af of complimenten überhaupt de prestatie verhogen: zij vindt feedback veel belangrijker. De triple package van Chua en Rubenfeld wordt dan: eigenwaarde, kwaliteitsgerichtheid en feedback, met als som prestatiegerichtheid en uiteindelijk resultaat excellentie, maar dat laatste vraagt wel wat geduld. Verder lezen Amy Chua and Jed Rubenfeld (2014). The Triple Package: What Determines Success. New York: Bloomsbury Anya Kamenetz (2014). The Difference Between Praise and Feedback. Zie: http://blogs.kqed.org/mindshift/2014/03/thedifference-between-praise-and-feedback/ ​Hans van Dijck is zelfstandig adviseur en interim-manager. E-mail: hvdijck@developmentconsult.nl.
Gratis
lees meer

Zenuwachtig

Auteur: Hartger Wassink

De groep mensen rond Jan Rotmans, waar ik het hier al eens eerder over heb gehad, heeft inmiddels een naam gekregen: United4Education.org. Onder deze naam groeit een divers netwerk van organisaties, scholen en individuele leraren en andere betrokkenen, die zich herkennen in een missie: het versterken en versnellen van de transitie in het onderwijs. Er zijn, terecht, wat kritische opmerkingen gemaakt over het modieuze karakter van de term transitie. Wat Jan Rotmans ermee beoogt, als ik het goed begrepen heb, is het duiden van de grote, onderliggende verandering die zich langzamerhand voltrekt in onze maatschappij. Niet alleen in het onderwijs, maar ook in de zorg, in de energie, in de media en in de manier waarop burgers en politiek met elkaar omgaan. Wat me in het verhaal van Rotmans intrigeert, is die duiding. Het gaat hem er niet om een blauwdruk voor te schrijven, maar om het signaleren van een onafwendbare verandering die overal zichtbaar is. Kijk naar hoe we met elkaar en de wereld in contact zijn, waar we onze informatie vandaan halen en wat dat betekent voor hoe we omgaan met gezondheidszorg, media, de politiek, elkaar. Vergelijk dat met 25 jaar geleden en je kunt niet ontkennen dat de verandering immens en onomkeerbaar is. Daar kan het onderwijs niet buiten blijven, omdat het onderwijs nu eenmaal een onlosmakelijk onderdeel van de maatschappij is. En dat is, niet toevallig, ook de basisgedachte van deze rubriek: het onderwijs bestaat uit een fijnmazig netwerk van allerlei betrokkenen, die ieder op hun eigen manier hun bijdrage leveren aan wat zij ‘goed onderwijs’ vinden. De vraag is: gaan we in dit netwerk toekijken hoe alles langzaam verschuift en hopen dat het goed komt, of gaan we proberen die verschuivingen op de juiste plekken te versnellen om de verandering te beïnvloeden? En waar moet je dan op letten? Jan Rotmans stelde ons de vraag: “Wie wordt er zenuwachtig van de transitie?” Want iemand die zenuwachtig wordt van verandering, heeft misschien een particulier belang, dat overeind gehouden moet worden, ook al is dat niet in het algemeen belang. Kijk naar de gevestigde orde in de omroepwereld, de zorg en de energiewereld. Aan alle kanten knagen kleine, flexibele en efficiënte initiatieven van burgers en bedrijven aan hun fundamenten. Hoe zit dat in het onderwijs? Ook daar zijn initiatieven zichtbaar, op allerlei scholen in allerlei plaatsen. Soms volledig nieuw, soms binnen oude structuren, en - een paar uitzonderingen daargelaten – veelal onder de radar van de landelijke aandacht. Begin september was onze groep uitgenodigd bij Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad. Ik was benieuwd hoe hij tegen de veranderingen aan zou kijken. Maar op het allerlaatste moment werd de afspraak afgezegd, met als reden ‘dat er te weinig bestuurders bij het gesprek aanwezig zouden zijn.’ Ik kon mijn oren niet geloven: zou de VO-raad nog werkelijk in die simplistische politieke verhoudingen denken? Plotseling begon het me te dagen: misschien zijn het wel niet de politici, de ambtenaren, de educatieve uitgevers en zelfs niet die eigenwijze eerstegraders, die verandering bedreigend vinden. Misschien zijn het wel vooral de bestuurders in het onderwijs die er zenuwachtig van worden. Wel jammer voor ze, dacht ik meteen. Want de transitie is niet alleen onafwendbaar, maar vooral: heel inspirerend. Werkelijke verandering komt van onderop, in nieuwe coalities van ouders, leraren en leerlingen. Daar zit de kern van onderwijs. Zij komen opnieuw tot een definitie van wat ze ‘goed onderwijs’ vinden. Als bestuurder hoef je alleen maar goed te luisteren en er, binnen een paar ruime kaders, je vertrouwen aan te geven. Ik hoop van harte dat ook de bestuurders over hun koudwatervrees heen zullen stappen. Hartger Wassink is onderzoeker en zelfstandig adviseur. E-mail: ecologie@hartgerwassink.nl
Gratis
lees meer

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte!

Op weg naar ruimte en vrijheid

Crisis als aanleiding om inzicht te vergroten in (je) identiteitswerk

Datum:
Locatie:

Download gratis deze white paper