Hieronder kunt u inloggen op uw account bij ProfessioneelBegeleiden.nl en uw favoriete uitgaven/artikelen (gratis) downloaden!
> Heeft u nog geen account?
Klik hier om u gratis te registreren!
Menigeen zal het verzucht hebben in de afgelopen maanden: ‘Zonder mondkapje de supermarkt in? Ik ben toch niet gek? Mondkapjes worden dringend geadviseerd’, ‘Mét mondkapje de supermarkt in? Ik ben toch niet gek?! Die dingen houden geen virussen tegen’, ‘Me laten testen bij een beetje keelpijn? Gewoon thuisblijven en uitzieken, toch?’, ‘Me níet laten testen bij keelpijn? Maar straks besmet ik mensen waar ik voor zorg!’, ‘Vragen stellen bij de coronamaatregelen? De overheid heeft hier toch goed over nagedacht?’, of: ‘Gewoon de maatregelen volgen? Maar waar is dan de onderbouwing dat die maatregelen werken?’ De een vindt Rutte, De Jonge en Grapperhaus gek, de ander Engel, De Hond en Tisjeboy Jay. Maar wat brengt het ons dat we het ene normaal en het andere gek vinden en de een normaal en de ander gek? Niet alleen komen mensen daarmee tegenover elkaar te staan, het onderscheid kan ook leiden tot vervreemding en onbegrip ten opzichte van je eigen ik. Want wat als jij jezelf ervaart als gek ten opzichte van de wereld om je heen? Of je juist het gevoel hebt te leven in een wereld die gek (geworden) is? In dit nummer verkennen we de begrippen gek en normaal vanuit verschillende perspectieven en relateren we dat aan onze rol als begeleider. Want is het niet ieders opdracht om - hoe bizar je iemand ook ervaart - toch oprecht contact te maken, te luisteren en te willen begrijpen wat de ander drijft en bezighoudt? En geldt dat niet helemaal voor diegenen die mensen begeleiden die kwetsbaar zijn en/of vastlopen? Onze gekkigheden lijken vaak heel verschillend, maar ze zijn eigenlijk altijd terug te voeren op zeer universele ervaringen en behoeften. En een van die universele behoeften is om gezien en gehoord te worden, met al jouw gekkigheid en anders zijn. Laten we anderen dus zien en horen, hoe gek ze ook lijken. Onze koning zei op 4 mei van dit jaar: ‘Niet normaal maken wat niet normaal is.’ Dat is óók onze opdracht: om in deze samenleving te signaleren en te benoemen welke systemen, ontwikkelingen, protocollen en vereisten mensen ‘gek’ maken. Mensen hebben veel veerkracht, zeker als ze gezien, gehoord en gewaardeerd worden - maar ook daar zijn grenzen aan. We moeten het samen dus niet té gek maken. Maartje de Vries
Wie had kunnen denken, toen we ‘verlies’ als thema voor dit nummer kozen, dat een jaar later de hele wereld geconfronteerd zou worden met verlieservaringen? We kregen tijdens de coronapandemie te maken met verlies van gezondheid, fysiek contact, werk, inkomen, bewegingsvrijheid, vanzelfsprekendheden en soms verlies van dierbaren. Dat betekende afscheid nemen, loslaten, rouwen, betekenis zoeken, resetten en het vinden van een nieuw evenwicht. Uiteindelijk opende het ook deuren naar meer tijd voor de natuur en voor jezelf en naar nieuwe ontwikkelingen en mogelijkheden. Al deze aspecten van verlies komen voorbij in dit nummer. In het hoofdartikel beschrijft Ronald Wolbink wat de Franse filosoof Michel de Montaigne ons kan leren over omgaan met de coronacrisis. Redactielid Paul Kloosterboer zet zo zijn vraagtekens bij de reset na corona: ‘We mogen weer’ lijkt daarbij ‘Wat kan er?’ al snel te overstemmen. Collega-redactielid Kees Faber en ik gingen ieder in gesprek met een uitvaartondernemer. Waar in Groningen het leven gewoon doorging, belandde men in het zuiden in het oog van de corona-orkaan. Beide verhalen laten zien hoe ook dit vak eigen verlieservaringen kent. Dat geldt ook voor Fabers andere bijdrage: mensen begeleiden bij verlieservaringen, confronteert predikanten met eigen verlieservaringen. Het helpt dan om ervaringen te delen. Niet alle bijdragen in dit nummer zijn gerelateerd aan de coronacrisis. Zo beschrijft Janske van Eersel de resultaten van haar promotieonderzoek naar rouw bij baanverlies, een nog redelijk onontgonnen gebied. Simoon Fransen en Natasha Groot vertellen hoe zij, stapsgewijs vanuit de Theorie U, een groep bestuurders begeleidden bij het loslaten van waarheden en vanzelfsprekendheden, om vervolgens tot creatieve oplossingen te komen. Anke van Helden vertelt over de dood van haar dochtertje en hoe begeleidingskundigen zo’n intensieve verlieservaring kunnen begeleiden. Tijn Ponjee bespreekt ‘Dagboek van de ziel’ van Hendriksen en Tirion-Ietswaart, over de reis langs zeven levensfasen. Jakob van Wielink gaat in op ‘Attachment informed grief therapy’ van Kosminsky en Jordan, die hechtgeschiedenis koppelen aan omgaan met verlieservaringen. Als gerenommeerd deskundige op het gebied van onder andere verlies en rouw blikt Riet Fiddelaers-Jaspers in De Weg terug op haar werkzame leven. Alles wat we in dit nummer aangereikt krijgen, neem ik zelf ook mee. Ik neem namelijk afscheid van de redactie van dit tijdschrift; dit was mijn laatste nummer in die rol. Marie-José Geenen
Als coördinator van dit nummer voelde ik niet meteen een vonk van inspiratie bij het thema ‘ketens en netwerken’. Mijn eerste gedachte ging uit naar de netwerkbijeenkomsten waarmee ik vooral in de eerste jaren van mijn adviseurschap wel te maken had. Als ik terugdenk aan de geforceerde gesprekken van een grote groep mensen op zoek naar opdrachten, krijg ik niet meteen warme gevoelens. Mijn tweede associatie was een opdracht die ik een aantal jaren geleden bij een gemeente had. Het betrof het invoeren van zelfsturende teams in een organisatie die meer de netwerkkant op wilde. Het bleek lastig om het motief van de teams - van leiding en sturing af komen - om te buigen naar het nemen van eigen verantwoordelijkheid en elkaar helder en eerlijk aanspreken. Na deze twee eerste associaties ging het thema al snel leven, vooral toen we al brainstormend op een aantal onderwerpen en auteurs kwamen. En nu zie ik een nummer met een kleurrijk en gevarieerd aanbod. Het artikel van Guido van de Wiel bijvoorbeeld, dat gaat over netwerksturing als methodiek bij vraagstukken die vele actoren hebben met uiteenlopende motieven. De bijdrage van Dees van Oosterhout belicht de meer psychische aspecten van procesregie in multi-partijvraagstukken en de rol van de procesregisseur. Paul Kloosterboer werpt licht op de veranderende rol van interne en externe adviseurs in de meer en meer ‘vernetwerkte’ organisaties. Durk Piet de Vries, organisatieadviseur, deelt zijn reflecties op onder andere de tegenstellingen tussen samen en apart, wij en ik en onderdanig en superieur. Dit doet hij aan de hand van bespiegelingen tijdens enkele recente reizen naar China. Kees Faber en Marie-José Geenen gingen voor de rubriek Ontmoeting in gesprek met een supervisieketen. Een supervisant, een supervisor, een leersupervisor en een docent supervisiekunde evalueren hun onderlinge ervaringen. Carla van Slagmaat en Simona Karbouniaris beschrijven in hun artikel een andere keten - die van cliënt naar professional - en hoe het werken met ervaringskennis een prominente plek heeft in het professionaliseren van leerteams. Frank Verborg bespreekt aan de hand van De geïndividualiseerde onderneming de ontwikkelingen in managementfilosofie van toen ,en nu en de toekomstbestendigheid van winstmaximalisering enerzijds en maatschappelijke verantwoordelijkheid anderzijds. De column van Maartje de Vries is uit het leven gegrepen, waar het gaat over het kijken naar de hele keten, in plaats van naar symptomen. Joseph Kessels, ten slotte, vertelt in De Weg hoe hij zich verbonden en bewogen heeft in zijn professionele leven. Ik wens u veel leesplezier! Tijn Ponjee
Als 68-jarige ervaar ik het thema ‘ruimte’ nadrukkelijk. Door het wegvallen van verplichtingen en vanzelfsprekendheden ontstaat er ruimte in mijn leven. Wat te doen: vertrouwd werk doorzetten, nieuwe dingen aanpakken, de verveling koesteren? Ruimte ervaren is enerzijds een vervulling van een langgekoesterde wens, anderzijds is er ook sprake van ‘horror vacui’, de angst voor de leegte. Een begrip dat staat voor de neiging van een kunstenaar om elk leeg plekje op te vullen: witangst. Meer filosofisch gaat het om het zoeken van mensen naar zekerheid op basis van angst voor het onbekende, voor het leven met onbeantwoorde vragen. Verlangen en angst: ruimte is een paradoxaal begrip en tegelijkertijd ook onderdeel van onze dagelijkse taal als begeleiders. Boeiende kost en U zult zien dat elke bijdrage aan dit (overigens op gerecycled papier gedrukte) nummer een eigen licht werpt op dit thema. Het hoofdartikel van Joris Brenninkmeijer en Mieke Voogd laat zien op welke manier vragen stellen reflectieve ruimte kan bieden aan cliënten – ruimte voor leren. De column van Ferry Wilting zet ons aan het denken door te wijzen op de gelaagdheid van het begrip ruimte met het onderscheid in bedachte, waargenomen en geleefde ruimte. Michiel de Ronde houdt, via ‘muzisch onderzoeken’, een pleidooi voor het creëren van ruimte door middel van spel. Spelen is verleidelijk, geheimzinnig en plezierig en het leidt ons naar een ander weten. Michelle Kurzenacker sluit hier op aan met een voorbeeld vanuit haar werkplaats. Haar stelling: ‘Hoe beter je jezelf en je lichaam kent, hoe groter de handelingsruimte.’ Cees Sprenger benadrukt de noodzaak van ruimte voor rust en herstel van mensen, organisaties en onze planeet. Dit om de eigen stuurkracht te verstevigen. Een andere invalshoek, die van een specifieke doelgroep, bieden Joy Boelens en Marga Kelbling door aandacht te besteden aan de ruimte voor hoogsensitieve mensen binnen ons begeleidingskundige werk. In het interview komt Margriet Wentink aan het woord; ze is specialist in traumabehandeling. Ruimte maken voor het verwerken van trauma’s betekent de weg weer vrij maken voor levensenergie, stelt ze. Jikke de Ruiter en Sijtze de Roos vragen aandacht voor de politieke, de maatschappelijke ruimte van onszelf en onze cliënten: ‘We hebben niet de psyche maar de macht zichtbaar te maken.’ André Wierdsma benadrukt in De Weg de ruimte tussen mensen, de kwaliteit van het ‘in between’ van relaties en verbindingen. De boekenbespreking van Jacco van Uden wijst ons ten slotte op het gebruik van metaforen om speelruimte te creëren binnen organisatieontwikkeling. Heel veel leesplezier! Kees Faber
Als begeleiders werken we met personen en groepen op kwetsbare momenten. Dat legt de lat hoog. Alleen het allerbeste en professioneelste is goed genoeg. Cliënten zijn ten slotte geen ‘proefdieren’. En tegelijkertijd zijn ze dat ongewild natuurlijk wel. Elke begeleider neemt intuïtief weleens een afslag waar hij of zij eigenlijk geen uitgewerkte methodische notie bij heeft. Soms is dat goed, als de intuïtie of het hart betere aanwijzingen geeft dan de methode. Maar het kan ook een lelijke miskleun betekenen. Om met cabaretier en filosoof Tim Fransen te spreken: ‘Ik stuntel dus ik ben.’ Jonge adviseurs, coaches en begeleiders kunnen hun vak sowieso niet leren zonder vlieguren te maken. Dat kan maar deels onder de hoede van mentoren. Het zijn de geslaagde en de mislukte experimenten, vaak over de rug van cliënten, die tot de grootste professionele groeisprongen leiden. Ga maar na in je eigen loopbaan. Soms volg je wel een methode, maar word je anders begrepen of aangevoeld dan je beoogd had en gaat het mis. En wat te denken van adviseurs en trainers die voor miljoenen aan veranderprogramma’s ‘uitrollen’ in organisaties, wat nauwelijks meer teweegbrengt dan BOHICA (ofwel ‘Bend over, here it comes again’) en cynisme? Wel goed onderbouwd en zeer gelikt uitgewerkt, natuurlijk. Wat is dan eigenlijk ‘professioneel’ of ‘op het randje’? Wim T. Schippers stelde onlangs dat vernieuwing nooit ontstaat vanuit professionals. Die blijven altijd binnen hun aangeleerde en gestolde succesframes opereren. Het zijn de amateurs, buitenbeentjes en buitenstaanders die vernieuwing brengen. Zo blijkt hardlopen, dansen of lichaamswerk soms effectiever dan praten. Het opstellingenwerk komt van Bert Hellinger, een filosoof. Luisteren met het hart of mindfulness is soms effectiever dan analyseren. Maar soms hebben experimenten dramatische gevolgen, zoals bij elektroshocktherapie of de sensitivitytrainingen uit de vorige eeuw. Wat is dus eigenlijk ‘het randje’ en wie bepaalt dat? Wat is het verschil tussen over het randje - dus fout en stout - en het sociaalwenselijke buiten de lijntjes kleuren en out of the box-denken? Of het verschil tussen je aan professionele normen houden en braaf binnen de lijntjes kleuren? Toch hebben we allemaal sterke normatieve opvattingen als het om begeleiden gaat en vinden we dat professioneel normbesef belangrijk is. Kortom, dit nummer gaat over het spanningsveld tussen ethiek en experimenteren. Wat gebeurt er bij onze klanten en onszelf, op ’t randje van voorspelbaar, veilig en ‘bewezen’, en van grensverleggend en soms grensoverschrijdend uitproberen? Paul Kloosterboer
Inhoudsopgave: KENNIS EN KUNDE Werken met verhalen in organisaties De trainer als troubadour COLUMN Show, don’t tell ONTMOETING In gesprek met Michaël Derkse De Weg (aflevering PRAKTIJK EN PROFESSIE Werken met het DialoogLab Zeven sleutels naar het verhaal Verhalen in supervisie GELEZEN Perfect imperfect Het zetten van ‘kraken Redactioneel Verhalen horen bij het leven van de mens. Vroeger waren er verhalenvertellers die hun verhalen als verteller of troubadour ten gehore brachten en zo van stad naar stad reisden. De ‘orale overlevering’ was anoudsher bedoeld om verhalen van generatie op generatie over te brengen in een overwegend analfabetische samenleving. Tegenwoordig kunnen we misschien meer spreken van een digitale traditie die de orale overlevering voedt. Verhalen zijn op afroep, via diverse kanalen en in diverse kleuren, beschikbaar. Hierdoor worden we beïnvloed en beïnvloeden we ook weer anderen. In de praktijk van begeleiding hebben verhalen eveneens een plek. We werken met het verhaal van de cliënt, waarbij we ook onze eigen verhalen inbrengen. Daarom leek het ons als redactie een mooi en belangrijk thema. We belichten dit vanuit diverse perspectieven. In het hoofdartikel ‘Een veelheid aan verhalen: rijkdom of rumoer’ richten Martijn van Ooijen, Saskia Tjepkema en Koen Weber zich op het werken met verhalen in de begeleiding van organisaties. Zij geven ook handreikingen om narratieve technieken toe te passen. Marcel van de Pol neemt ons mee in het werken met het DialoogLab, waarbij hij een aantal fasen doorloopt om een verhaal vanuit verschillende perspectieven te zien en beleven, waardoor nieuwe gezichtspunten ontstaan. In ‘De trainer als troubadour’ beschrijft Michiel de Ronde de rol van de trainer in het licht van de orale traditie. Joke Goudswaard belicht zeven sleutels om de ‘verhaalruimte’ te openen, waarbij zij een inkijk biedt in haar manier van narratief werken bij begeleiding. Mila Volf belicht inspirerend hoe verhalen ook een plek in supervisie kunnen hebben. Voor de rubriek Ontmoeting praatten we dit keer met Michaël Derkse, grondlegger van de Pulsar Visie. Op indringende wijze maken we kennis met zijn verhaal en ideeën over de rol van verhalen in begeleiding. Shirine Moerkerken en Barbara van der Steen recenseren op een reflectieve en persoonlijke manier elkaars boeken ‘Perfect imperfect’ en ‘Hoe ik verander’. We complementeren dit nummer met een scherpe column van An Kramer en een mooie bijdrage aan De Weg van Marianne Banning-Mul. Bij mijn debuut als coördinator van een themanummer kan ik zeggen dat ik trots ben op het resultaat. Ik realiseer me des te meer dat ik mij met alle ervaringsverhalen van anderen een beeld kon vormen van wat ik onderweg zou kunnen tegenkomen. En ik realiseer me, door alle mooie artikelen, dat het aanreiken van (ervarings)verhalen ook een belangrijke rol van de coach is bij begeleidingsvraagstukken. Tijn Ponjee
Gratis