logo-professioneel-begeleiden logo-professioneel-begeleiden
Filters

Alle artikelen - Abonneer je nu!

Wie niet sterk is, moet intelligent zijn

Auteur: Marten Roorda

Wie niet sterk is, moet intelligent zijn Je weet ‘dat er iets is’. We weten allemaal dat het bestaat: intelligentie. Ongrijpbaar, maar overheersend. Er is veel over gezegd en geschreven. Toch is er nog steeds geen algemeen geaccepteerde definitie van intelligentie. Op de achtergrond is deze vage factor bij toetsen altijd de zwijgend aanwezige derde: the elephant in the test center. Door natuurlijke selectie is de mens veel slimmer geworden dan andere dieren. Wie niet sterk is, moest immers intelligent zijn. Om te overleven in de oertijd, om zich te verweren tegen wilde dieren en daarop zelfs te jagen. Intelligentie zit ons mensen in de genen. In duizenden genen om precies te zijn. We brengen het dus ook over op volgende generaties. De erfelijkheidsfactor van intelligentie wordt geschat op 0,5 tot 0,7. We gaan ervan uit dat iemand die intelligenter is dan anderen, over het algemeen hogere toetsscores op kennistoetsen haalt. Toch is het nooit goed gelukt instrumenten te ontwikkelen waarmee intelligentie te meten is. Ja, je hebt de IQ-test. Door sommigen getypeerd als een mathematisch artefact. Net als veel andere tests uit de psychologische hoek (zoals big five) laadt de IQ-test de verdenking op zich een kunstmatig construct te zijn. Je bedenkt een bepaalde factor, gaat die meten en vervolgens (hé, wat opmerkelijk) constateer je die factor. Stephen Jay Gould vergeleek de IQ-test met de schedelmetingen uit vroeger eeuwen. Je kunt er – volgens hem – niet van uitgaan dat intelligentie enkelvoudig meetbaar is. Howard Gardner introduceerde de meervoudige intelligentie, waardoor het begrip intelligentie niet bepaald duidelijker werd. IQ-tests hebben desondanks zo’n status bereikt dat massa en media er ontzag voor hebben. We bouwen er zelfs televisieformats op. De meeste HRassessments leunen zwaar op het onderdeel waarin intelligentie wordt gemeten. IQ-tests worden ingezet als instrument voor indicatiestelling, bijvoorbeeld om te bepalen of iemand voldoende zwakbegaafd is. En MENSA, de organisatie van en voor zeer intelligente mensen, gebruikt de IQ-test als selectie aan de poort. Hoe high de stakes bij een IQ-test kunnen zijn, blijkt uit het verhaal van de man in Florida die een hulpsheriff en een zwangere vrouw vermoordde. En die ter dood werd veroordeeld. De man scoorde een IQ van 71. Als hij één punt lager had gescoord, zou hij zijn blijven leven, want volgens de Amerikaanse Grondwet mogen geestelijk gehandicapten niet worden geëxecuteerd. Het Hooggerechtshof moet zich nu buigen over deze kwestie. Hoe de uitspraak ook uitvalt, vast staat dat deze man niet slim genoeg was om de test met opzet wat slechter te maken. We weten dus allemaal ‘dat er iets is’… Tussen iemands toetsresultaten bestaat vaak een grote correlatie. En dat kan geen toeval zijn. En duidt ook niet op een artefact. Charles Spearman introduceerde de g-factor (general factor), de variabele die verantwoordelijk is voor de correlatie tussen de diverse toetsuitslagen van één persoon. De g-factor kan gezien worden als een soort aanleg, of cognitieve vaardigheid. De g-factor heeft schijnbaar iets met intelligentie te maken. Maar ook met achtergrondvariabelen, zoals aangeboren en sociaaleconomische kenmerken. Mogelijk overheersen deze algemene factoren zo sterk, dat je – als je toetst – vrijwel niets anders meet dan dat. Kun je dan – om je de tijd en het geld van toetsen te besparen – niet gewoon een achtergrondvariabele als meetlat nemen? En het proces helemaal omkeren? Jawel. Dan kunnen we een leerling laten slagen als het huis van zijn ouders groot genoeg is, of als er in dat huis genoeg boeken staan. Met voldoende achtergrondgegevens valt een behoorlijk voorspellende waarde te bereiken. Big data, noemen ze dat modieus. Maar ook al zal dit op de totale populatie een redelijk betrouwbaar resultaat geven, op individueel niveau is zo’n benadering moreel niet acceptabel. Heeft toetsen dan toch wel zin? Ja, uiteraard (dat antwoord mag men van mij verwachten). Als we de g-factor goed zichtbaar konden maken, was het misschien anders. Maar nee, die zit in zoveel variabelen, factoren en genen, dat het meten van concreet gedrag het enige alternatief is. Daarom werk ik ook liever met schooltoetsen dan met andere soorten toetsen, zoals een IQ-test. Ze laten concreet zien wat iemand tot dat moment bereikt heeft. Dankzij zijn of haar eigen inspanningen, en met de hulp van anderen, zoals de school. Je meet iets wat niet een verschil is, maar wat een verschil maakt. Kortom, vergeet maar ‘dat er iets is’. In plaats van het hoofd te breken over wat intelligentie nu precies betekent, moeten we gewoon hard aan de slag om intelligente(re) toetsen te maken. De heer drs. M. Roorda is CEO/Voorzitter Raad van Bestuur van Cito. E-mail: Marten.Roorda@cito.com.
Gratis
lees meer

EXAMENS 2013-03 Volledige uitgave

INHOUD EXAMENS 2013-3 augustus 2013 Afscheid van hoofdredacteur Henk van Berkel, redactie van EXAMENS Correctie van examenwerk. Eerste, tweede, derde en vierde correctie:wat is het verschil?, Hans Kuhlemeier Beoordelen van de kwaliteit van toetsing, Carlijn van Hees Terecht of niet? Baas boven baas - heeft de eximinator een baas? Henk van Berkel Gastcolumn: Goud in handen, Marten Roorda Een kwaliteitsborgingssysteem van toetsing. Van beleid naar praktijk, Jetske Strijbos De geïntegreerde bachelortoets. Het toetsen van kernconcepten, Lieven de Moor Uit de praktijk. Het Hondenexamen, Henk van Berkel 'Beelden zeggen meer dan woorden'. De meerwaarde van videoprestatieankers in exemenbeoordelingen, Inge Lathouwers, Hanneke Knoop-van Nuland en Erik Roelofs Examens in bedrijf. SSVV - eigenaar van het VCA-certificatiesysteem, Ad de Jongh en Harry Molkenboer Gezien en gelezen, Jorik Arts Verenigingsnieuws Redactioneel Henk van Berkel Afscheid Twaalf jaar geleden, snel na de start in 1999 van de Nederlandse Vereniging voor Examens, de NVE, ontstond bij mij het idee dat ieder zichzelf respecterende vereniging een eigen blad moet hebben. Na overleg met Wim van der Linden, de toenmalige voorzitter van de NVE, die mijn idee steunde, nam ik de eerste stappen richting redactie. Samen met Annie Kempers, lid van het bestuur van de NVE, brainstormde ik over mogelijke redactieleden en potentiële uitgevers en vooral over de formule van het tijdschrift. Het moest een tijdschrift worden op het grensvlak van theorie en praktijk. Niet te veel theorie, want dan haken veel lezers af. Maar ook niet te veel praktische tips, want het moet duidelijk zijn dat tips ergens op gestoeld moeten zijn. De (eerste) uitgever werd Lemma en de namen van de redactieleden van het eerste uur, vindt u vermeld in de eerste nummers. De naam van het tijdschrift werd EXAMENS. Zo’n naam staat als een huis. Mijn eerste medehoofdredacteur werd Ton Luijten, destijds werkzaam op Cito. Is het u overigens opgevallen dat EXAMENS bij mijn wetenhet enige tijdschrift is met twee hoofdredacteuren? Ton in de redactie was handig omdat Cito de vergaderplaats in Arnhem werd en we daar niets hoefden te betalen. Want een tijdschrift is geen goudmijn, voor de uitgever niet en ook niet voor de redactieleden die hun werk zonder enige betaling verrichten. Ton was ook degene die de eerste nummers van het tijdschrift wist te vullen door zijn netwerk aan te spreken. Er namen redactieleden afscheid en er kwamen nieuwe redactieleden bij. En de kopij kwam binnen. In de loop der jaren kwamen er rubrieken in het tijdschrift: Uit de praktijk, Gastcolumns, Terecht of Niet, en de interviews met kopstukken uit de examenwereld. Dat maakte het tijdschrift afwisselend. Er kwam een nieuwe medehoofdredacteur, Annemarie de Knecht en er zijn nog redacteuren van het eerste uur, Annie Kempers en Harry Molkenboer. Het leiden van een tijdschrift is teamwerk. Niemand is de baas en alle redacteuren zijn eigenwijs, zo hoort dat. Dat levert boeiende redactievergaderingen op. Steeds in een uitstekende sfeer. Met de komst van een nieuwe en enthousiaste uitgever, Kloosterhof, ontwikkelde het tijdschrift zich tot wat het nu is: een aantrekkelijk vormgegeven blad, met afwisselende artikelen en vele rubrieken. De reden voor deze terugblik is een emotionele. Vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, neem ik afscheid van EXAMENS. Dat doe ik met een goed gevoel. Het tijdschrift staat, de redactie functioneert uitstekend, de verhouding met de uitgever en de vereniging is goed en, het allerbelangrijkst, de inhoud van het tijdschrift heeft kwaliteit. Ik dank alle lezers voor hun waardering. Ik wens mijn opvolger, Desirée Joosten-ten Brinke, heel veel succes en vooral plezier.   De heer dr. H.J.M. van Berkel was hoofdredacteur van EXAMENS en werkzaam aan de Universiteit Maastricht. E-mail. h.vanberkel@maastrichtuniversity.nl.

€ 6,95

Het Hondenexamen

Auteur: Henk van Berkel

Er zijn trainingen voor honden. Het is echter bekend dat die trainingen er niet zijn voor de honden, maar voor de baasjes, voor mij dus. Want ik verwen mijn hond te veel. Ik heb de opvatting dat hondjes ondeugend, stout en eigenwijs moeten zijn. Ik heb er gewoon plezier in wanneer mijn Kwiebus, want zo heet ze, kattenkwaad uithaalt, bijvoorbeeld snuffelen aan en eten uit de afvalemmer, stiekem in mijn bed gaan liggen, in de Maas springen, achter vogels aanrennen en meer van dat soort jonge hondengedrag. Want ik ben ook jong geweest en waarom zou ik een hond verbieden wat ik zelf ook leuk vond? Maar dat is een verkeerde opvatting, is mij verzekerd. De baas moet leiding geven en niet over zich laten lopen. Mijn vrouw zei dat, maar ook iedere hondenkenner hier in de buurt. Ik heb me dus laten overreden en ben naar de hondentraining gegaan, iedere donderdagavond van acht tot negen, in weer en wind. Mijn hond leerde allerlei trucs die haar rijp maakten voor een circusoptreden. Kunstjes dus waar niemand wat aan heeft, maar toch, zo zegt de hondentrainer, het belang van de hond dienen. Nogmaals, voor mij hoefde het niet, maar de buurt zei het: ‘doe het nou’. Mijn hond en ik hebben de cursus keurig afgemaakt en dan komt het grote moment: het examen. Mijn Kwiebus gaat op! Zelf heeft ze er geen weet van, maar ik wel. Ik was zenuwachtig. Van te voren kreeg ik van de trainer een lijst met opgaven. Het betreft het examen EG-2, nog net geen beginnerscursus. In totaal omvat het examen veertien opgaven die een ongelijk gewicht hebben. Bijvoorbeeld opgave 6: baas en hond volgen in een normaal tempo een linker- en een rechtercirkel met ieder een doorsnee van vier meter (tien punten). Maar er geldt ook een puntenaftrekregel indien de hond trekt aan de lijn, gebrek aan aandacht toont of bijt in de riem. Opgave 10 (spel- en spelbeëindiging) levert twintig punten op: de baas en de hond moeten samen spelen; de hond moet op commando stoppen met spelen. Wanneer de hond niet speelt, worden maximaal 3 punten gegeven. Sommige oefeningen moeten per se voldoende zijn om te kunnen halen. De slaaggrens ligt bij 80 van de te behalen 140 punten. Het formulier waar de opgaven op staan, eindigt met: ‘De examinator beslist te allen tijden, er is dus geen discussie mogelijk’. Toen kwam de grote dag. De honden en baasjes werden op een zondag in maart verwacht op een weiland. Maar u zult zich de ‘lente’  van dit jaar nog wel herinneren. Tot en met april kwam de temperatuur nauwelijks boven nul en tot in maart sneeuwde het. Zo ook op de bewuste examendag. Er lag op het examenweiland een pak van twintig centimeter. Het examen werd afgelast, zo las ik op de internetsite. Alle moeite was tevergeefs. Ik belde op, wat nu? Want inmiddels was ik wel zover dat ik er lol in ging krijgen. Kwiebus en ik amuseerden ons prima op de training en, eerlijk is eerlijk, ik geef toe dat er beter naar mij werd geluisterd en dat gaf toch wel wat rust in huis. Maar ja, het diploma was nodig om naar de vervolgcursus te mogen. Zo werkt dat ook in hondenland. Echter, de trainer aan de telefoon stelde me gerust. Het examen was weliswaar niet doorgegaan, maar iedere hond was geslaagd en werd op de vervolgcursus verwacht. Iedereen tevreden, Kwiebus die een botje extra kreeg, ik als baasje die apentrots was en de trainer die weer klandizie had voor de vervolgcursus. Waarom kan het zo niet gaan in de echte mensenwereld? De heer dr. H.J.M. van Berkel was hoofdredacteur van EXAMENS. E-mail. h.vanberkel@maastrichtuniversity.nl.
Gratis
lees meer

Gezien en Gelezen

Auteur: Jorik Arts

David Boud & Elizabeth Molloy (red.) (2013). Feedback in higher education. Understanding it and doing it well. London: Routledge. 229 pagina’s. ISBN 0415692288, 9780415692281. Feedback wordt door zowel studenten als docenten gezien als een zeer belangrijk ingrediënt van onderwijs. Maar toch, docenten klagen dat studenten er zo weinig mee doen en studenten klagen dat ze niet genoeg feedback krijgen. Dit gegeven vormt het startpunt van het boek. Boud en Molloy geven aan dat feedback in de praktijk nog veel te vaak bestaat uit eenrichtingsverkeer van de docent naar de lerende. Daarbij gaat de docent uit van de veronderstelling dat feedback compleet is wanneer deze weergeeft hoe een bepaalde taak is uitgevoerd. Het vervolg van het boek zet sterk in op het begrijpen van het fenomeen feedback en op inzicht in de problematiek van de huidige praktijk. Problemen rondom feedback • Perceptie van docenten: het ligt aan de student, die herkent de feedback niet, • Verschil van interpretatie: studenten interpreteren feedback anders dan de docenten die de feedback geven, • Impact op het leren: de huidige vorm van feedback leidt in veel gevallen niet tot beter leren, • Zo veel werk: leraren/docenten kunnen gedesillusioneerd raken, • Beoordeeld worden: sterk beoordelende opmerkingen wekken weerstand op, voorzichtig geformuleerde opmerkingen leiden   tot onduidelijkheid. Belangrijk is dat de definitie en het doel van feedback helder is. Boud en Molloy komen tot onderstaande definitie: ‘Feedback is a process whereby learners obtain information about their work in order to appreciate the similarities and differences between the appropriate standards for any given work, and the quality of the work itself, in order to generate improved work’. Zij stellen voor feedback zo breed te maken dat de instructie, de dialoog met de docent en de actie van de student meegenomen . worden. Alleen wanneer de instructie leidt tot een actie van de student, is het daadwerkelijk feedback. Dus niet alleen het product van het schrijven of formuleren van opmerkingen is onderdeel van feedback. De nadruk zou moeten liggen op het proces dat eraan vooraf gaat (doelen, criteria, verwacht niveau) en het proces dat er op volgt (verwerking van de feedback en toegenomen kwaliteit van het product). Feedback wordt vaak dusdanig beschreven dat de docent centraal staat, terwijl die veel meer gecentreerd zou moeten worden rondom de lerenden. Daarbij zou nadruk moeten liggen op een vergelijking met externe standaarden (beoordelingscriteria) en begrip daarvan en op het verwerken van de informatie. De auteurs stellen aan de hand van een literatuuranalyse vast dat de feedbackpraktijk in veel gevallen niet aansluit bij de genoemde definitie. In de eerste drie hoofdstukken staan zij uitvoerig stil bij de problematiek rondom feedback. Vervolgens bespreken zij de rol van emotie, cultuur en vertrouwen in relatie tot feedback. Verschillende vormen van feedback (schriftelijk, digitaal) komen aan de orde in de hoofdstukken 7 en 8. Hoofdstuk 9 beschrijft feedback in een gesimuleerde leeromgeving waarbij de nadruk ligt op het gegeven dat het doel sturend is voor het type feedback dat nodig is. Het laatste gedeelte is gewijd aan bronnen van feedback buiten de docent: peerfeedback. Het boek sluit af met een hoofdstuk waarin de hoofdzaken worden samengevat en keuzemomenten met betrekking tot feedback, op zowel micro- als macroniveau, worden benoemd. Het boek zet vooral in op het begrijpen van feedback. De tweede helft van de subtitel – ‘and doing it well’ - komt minder expliciet aan de orde. Het is geen handboek met hele concrete tips of hulpmiddelen om de praktijk te verbeteren. Het boek moet het dus vooral hebben van het aanzetten tot het overdenken van de eigen aanpak en van bewustwording van valkuilen rondom het thema feedback. Heel sterk daarbij is dat het onderwerp niet alleen besproken wordt vanuit het perspectief van docenten, maar dat er ook veel vanuit de ontvangers (studenten) geredeneerd wordt. Een aspect dat volgens Boud en Molloy in veel onderzoeksliteratuur onderbelicht blijft. Al met al een makkelijk leesbaar, inspirerend boek met een stevige theoretische onderbouwing.   De heer dr. J.G. Arts is lerarenopleider biologie bij Fontys lerarenopleiding in Tilburg. E-mail: jorik.arts@fontys.nl.
Gratis
lees meer

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte!

Op weg naar ruimte en vrijheid

Crisis als aanleiding om inzicht te vergroten in (je) identiteitswerk

Datum:
Locatie:

Download gratis deze white paper