logo-professioneel-begeleiden logo-professioneel-begeleiden
Filters

Alle artikelen - Abonneer je nu!

EXAMENS 2011-01 Volledige uitgave

INHOUD EXAMENS 2011-01 mei 2011 Meten is inschatten welk taalniveau zal haalbaar zijn? Het taalniveau van eerstejaars studenten bij Zadkine, Marco Binsbergen Het opsporen van plagiaat van schriftelijke wekstukken, Over het gebruik van antiplagiaatsoftware, Henk van Berkel Terecht of niet? Een streepje teveel- Over het zorgvuldig bewaren van examenformulieren, Henk van Berkel Column: Mijn beoordelingen zijn van goede kwaliteit, Wynand Wijnen Uit de praktijk: Gids voor toetsontwikkeling,  Henk van Berkel en Sylvester Draaijer De omvang van een itembank. Geen wet van meden en perzen, Annie Kempers-Warmerdam en Annemarie de Knecht-van Eekelen Kopstukken uit de examenwereld. Don Mellenbergh De laatste der generalisten, Jackelien ter Burg en Henk van Berkel Gezien en gelezen Wie zijn wij Literatuur/ Agenda Verenigingsnieuws  Een rechtse hobby. Is toetsen een rechtse hobby? Je zou denken van wel als je ziet hoe in de korte tijd dat het kabinet Rutte bestaat, over het belang van toetsen en examineren wordt gesproken. En het blijft niet bij praten, er worden concrete maatregelen genomen. Een Kamermeerderheid steunde in november 2010 de motie-Beertema/Elias om een eindtoets voor het basisonderwijs verplicht te stellen. Sommigen dachten misschien dat zo’n eindtoets er al lang was, maar de lezer van EXAMENS weet dat de Citotoets niet verplicht is. Het ministerie van OCW bericht ons dat de invoeringsdatum van de verplichte eindtoets nog niet bekend is, omdat nog moet worden onderzocht hoe die eruit gaat zien. Zoals de Citotoets zou je zeggen, daar is niet veel onderzoek voor nodig. Maar zo werkt OCW niet. Het ministerie hecht aan een degelijke onderbouwing, want zo is te lezen: “Door de invoering van een landelijke eindtoets kan de basiskwaliteit van alle scholen beter worden vergeleken”. Voor deze vergelijking gebruikt de Inspectie van het Onderwijs al lang de resultaten van de Citotoets. Het onderzoek lijkt me vragen naar de bekende weg. Behalve een eindtoets komen er toetsen voor taal en rekenen, niet alleen voor het basisonderwijs, maar ook in het voortgezet en beroepsonderwijs. Ik vind dat een goede zaak als dat leidt tot betere leerlingprestaties. Te veel leerlingen hebben moeite met taal en/of rekenen. Uit de resultaten van het internationale vergelijkend onderzoek PISA 2009 naar de kennis en vaardigheden van 15-jarigen, blijkt dat inmiddels zo’n 15% van deze leerlingen een onacceptabel lage taalbeheersing heeft. Terecht schrijft OCW dat zonder een goede beheersing van taal en rekenen een burger niet in de Nederlandse samenleving kan functioneren. De overheid heeft nu richtlijnen opgesteld voor het taal- en rekenonderwijs en de eisen van toetsen en examens worden strenger. Sinds 1 augustus 2010 vormt het referentiekader voor Nederlandse taal en rekenen de basis voor het taal- en rekenonderwijs voor de leerlingen vanaf het basisonderwijs tot en met het middelbaar beroepsonderwijs. Verplichte toetsing van de referentieniveaus in het basisonderwijs is in het regeerakkoord opgenomen. Taal en rekenen worden onderdeel van examens, al is nog niet duidelijk hoe dat precies gaat gebeuren. Wel is zeker dat eerstejaars pabo-studenten een taal- en rekentoets moeten afleggen en dat ook in het hbo wordt gewerkt aan centrale kennistoetsen en dat het mbo centraal ontwikkelde digitale examens krijgt. Het argument daarvoor is de betere borging van de kwaliteit van de examinering en de betere vergelijking van de prestaties van studenten. Het zijn examens voor luistervaardigheid en leesvaardigheid Nederlands en voor rekenen over alle onderdelen (Getallen, Verhoudingen, Meten/meetkunde en Verbanden). De motie-Beertema/Elias van PVV resp. VVD , die werd aangenomen tijdens de begrotingsbehandeling van OCW 2011, gaat trouwens over een landelijk stelsel van eindtoetsen voor ‘de kenniscomponent van vakken, vastgesteld en gecontroleerd door onafhankelijke instituties’. Daarover hoort u mij niet klagen, met deze rechtse hobby wil ik wel meedoen. De redactie van het EXAMENS verwelkomt Karin J. Gerritsen-van Leeuwenkamp als nieuw lid. Zij is onderwijskundig adviseur bij de Academie Gezondheidszorg van Saxion. Met haar komst versterkt de redactie de expertise van het hbo. Daarnaast begroeten wij een nieuwe columnist. In 2011 zult u in EXAMENS columns van de hand van prof. dr. W.H.F.W. (Wynand) Wijnen vinden. Hij is al ruim tien jaar met emeritaat, maar het vakgebied laat hem niet los. Mw. dr. A. de Knecht-van Eekelen is hoofdredacteur van EXAMENS. E-mail: a.van.eekelen@gmail.com.

€ 6,95

Evaluation and testing in nursing education

Auteur: Annemarie de Knecht-van Eekelen

Marilyn H. Oermann & Kathleen B. Gaberson (2009). Evaluation and testing in nursing education. 3rd ed. New York: Springer Publ. Comp. 446 pp. ISBN 978-0-8261-1062-6. € 66,99. Deels op internet: http://books.google.nl. Dit handboek over toetsen en beoordelen is geschreven door en voor verpleegkundigen. De auteurs beogen de opvattingen over assessment, toetsen, meten en evalueren in het verpleegkunde onderwijs te beschrijven en docenten hiermee te laten werken als onderdeel van hun onderwijstaak. Daartoe hebben zij het boek geordend in vijf delen: I Basic Concepts, II Classroom testing, III Elements of test construction, administration, and analysis, IV Written assignments and clinical evaluation, V Issues related to testing, grading, and other evaluation concepts. Dat het boek zich richt op de verpleegkunde opleiding blijkt vooral uit de gekozen voorbeelden van items die afkomstig zijn uit het verpleegkunde curriculum in de Verenigde Staten, terwijl er ook een hoofdstuk is gewijd aan de National Council Licensure Examinations. Los daarvan biedt het boek heel veel praktische informatie over het samenstellen van toetsen, afname, scoring en alles wat er komt kijken bij beoordeling van studenten en docenten. Het richt zich duidelijk op de docent die wil weten welke soorten items er zijn, hoe een toets moet worden samengesteld, wat beoordelingscriteria zijn. Uiteraard begint het boek met een uiteenzetting over het doel van toetsen en beoordelen, met taxonomieën en factoren waardoor de kwaliteit van de toets wordt bepaald (validiteit, betrouwbaarheid en efficiency (hier ‘practicality’ genoemd)), het is niet nieuw maar wel heel overzichtelijk. In het tweede deel komt een scala aan vraagvormen uitgebreid aan bod: waar/onwaar, matching, meerkeuze, multiple response, kort antwoord, invulvragen, essay. Veel voorbeelden, ook van verschillende vormen van correctievoorschriften, inspireren de lezer om eens iets anders te proberen dan een gebruikelijke stellingvraag. Een apart hoofdstuk over ‘assessment of higher level learning’ geeft interessante mogelijkheden voor het toetsen van ‘critical thinking’, een vaardigheid die in het curriculum centraal staat. Deel drie behandelt praktische zaken die voor de afname van een toets van belang zijn: de vormgeving van de toets, de instructie, de inrichting van het toetslokaal, spieken, surveillance, etc. en vervolgt met scoren, toets- en itemanalyse en de maatregelen die daaruit kunnen volgen. Docenten wordt aangeraden om zuinig te zijn op goede items en deze te bewaren of een itembank op te zetten. Lastig voor docenten is het beoordelen van schriftelijke werkstukken. Hiervoor biedt het boek in deel vier voorbeelden van checklists en beoordelingscriteria waarbij niet alleen inhoud en structuur maar ook de schrijfstijl wordt beoordeeld. Geheel in lijn met de discussie in EXAMENS nummer 3-2010 over het meebeoordelen van taalverzorging pleiten de auteurs voor feedback aan studenten over hun fouten in grammatica, interpunctie en spelling, omdat de kwaliteit van communicatie te lijden heeft onder slordig taalgebruik. Deel vier is vooral gewijd aan wat in dit boek ‘clinical evaluation’ heet, hetgeen neerkomt op competentiebeoordeling. Opnieuw zijn er de nodige voorbeelden van beoordelingsinstrumenten, nu voor praktische vaardigheden. Interessant is de opmerking dat de beoordelaar ervoor moet waken om te veel aspecten van de handelingen te willen beoordelen, omdat het dan onmogelijk wordt om die gegevens van elke student te verzamelen: ‘competencies need to be realistic and useful for guiding the evaluation’ (p. 259). Na deel vijf, waarin onder meer beknopt aandacht wordt gegeven aan psychometrische aspecten van toetsen en het al dan niet geven van cijfers, volgen drie bijlagen met respectievelijk de Code of Fair Testing Practices in Education, de Code of Professional Responsibilities in Educational Measurement, en de Standards for Teacher Competence in Educational Assessment of Students. Deze laatste Standards zijn hier overgenomen in het kader. Dergelijke codes en standaarden zouden in het Nederlandse onderwijs niet misstaan Samenvattend kan gezegd worden dat het boek niet alleen een aanrader is voor verpleegkundigen maar voor iedereen die een praktisch overzicht wil krijgen over de vele aspecten van toetsen en beoordelen. Het boek is goed geschreven, zeer leesbaar, met weinig Standards for Teacher Competence in Educational Assessment of Students Teachers should be skilled in: 1. choosing assessment methods appropriate for instructional decisions, 2. developing assessment methods appropriate for instructional decisions, 3. administering, scoring and interpreting the results of both externally produced and teacher-produced assessment methods, 4. using assessment results when making decisions about individual students, planning teaching, developing curriculum, and school improvement, 5. developing valid student grading procedures that use student assessments, 6. communicating assessment results to students, parents, other lay audiences, and other educators, 7. recognizing unethical, illegal, and otherwise inappropriate assessment methods and uses of assessment information.   Mw. dr. A. de Knecht-van Eekelen is hoofdredacteur van EXAMENS. E-mail: a.van. eekelen@gmail.com.
Gratis
lees meer

Mijn beoordelingen zijn van goede kwaliteit

Auteur: Wynand Wijnen

Onderzoek toont aan dat docenten eenzelfde prestatie van studenten zeer verschillend kunnen beoordelen. Inzichten van docenten, gewoonten op het gebied van beoordelen, voorkeur voor bepaalde onderwerpen, specifieke deskundigheden van docenten, enzovoort kunnen hieraan ten grondslag liggen. Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat beoordelingen in al deze omstandigheden van minder goede kwaliteit zouden zijn. De goede kwaliteit van een beoordeling wordt nog wel eens verdedigd door te stellen dat de beoordeling van een tweede beoordelaar niet in belangrijke mate afweek van de eigen beoordeling. Op zichzelf is dat natuurlijk goed, maar wat betekent ‘niet in belangrijke mate’? Laten we uitgaan van een groep van dertig leerlingen. Bij een vergelijking van de twee beoordelingen blijkt er bijvoorbeeld bij zes leerlingen een verschil te zijn van één punt op tien en bij twee leerlingen een verschil van twee punten op tien. Wanneer bij de betreffende groep leerlingen alle cijfers tussen 1 en 10 aan één of enkele leerlingen zijn toegekend is het resultaat zonder meer indrukwekkend, maar wanneer beide beoordelaars alleen de cijfers 5, 6, 7 en 8 hebben toegekend wijkt het resultaat nauwelijks af van toeval. Indien de gebruikelijke cijferschalen slechts in beperkte mate worden gebruikt – in de praktijk is dat nogal eens het geval – is het bericht dat er slechts weinig grote afwijkingen zijn, niet zo overtuigend. Daarnaast is het van belang na te gaan of een zogenaamde onafhankelijke tweede correctie wel echt onafhankelijk is. Wanneer de eerste corrector aantekeningen maakt op het door de leerling ingeleverde werk kan men vragen stellen bij de onafhankelijkheid. Wanneer er contact is tussen eerste en tweede corrector voordat de definitieve beoordeling wordt vastgesteld kan dat ook twijfels oproepen aan de onafhankelijkheid. Het voorgaande mag overigens niet suggereren dat er in de praktijk op ruime schaal sprake zou zijn van aanvechtbare onafhankelijkheid. Wel mag worden geconstateerd dat overtuigende bewijzen voor een echte onafhankelijkheid niet altijd aanwezig of beschikbaar zijn. Het zou een goede zaak zijn meer aandacht te besteden aan het beschikbaar maken van deze overtuigende bewijzen. Duidelijk is immers dat bewijzen voor een goede kwaliteit van beoordelingen uitermate gewenst zijn. Alleen de enkelvoudige mededeling van een docent dat zijn beoordelingen van goede kwaliteit zijn is onvoldoende. Wanneer een docent stelt dat zijn beoordelingen van goede kwaliteit zijn, is dat het uitgangspunt. De vraag op grond waarvan die mededeling wordt gedaan is vervolgens aan de orde. Welke stappen heeft de docent genomen om de goede kwaliteit van zijn beoordelingen vast te stellen. Zijn de leerlingen tevreden? Zijn collega’s het met de beoordelingen eens? Heeft de leiding geen vragen? Zijn de slaagcijfers bevredigend? Welke criteria zijn daadwerkelijk aangelegd om de beoordelingen als kwalitatief goed te beoordelen? Het is niet nodig om de uitspraak over kwalitatief goede beoordelingen op voorhand te wantrouwen, maar het is wenselijk om na te gaan of alle voor de hand liggende valkuilen feitelijk zijn vermeden. Prof.dr. W.H.F.W. Wijnen was hoogleraar Ontwikkeling en Onderzoek van het Hoger Onderwijs aan de Universiteit van Maastricht.
Gratis
lees meer

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte!

Op weg naar ruimte en vrijheid

Crisis als aanleiding om inzicht te vergroten in (je) identiteitswerk

Datum:
Locatie:

Download gratis deze white paper