logo-professioneel-begeleiden logo-professioneel-begeleiden
Filters

Alle artikelen

MBO (volledige uitgave, 19 artikelen)

INHOUD THEMA 'MBO' (september 2014) Focus op... Introductie: MBO schaakstuk op het bord van overheid en bedrijfsleven, Renée van Schoonhoven Een loopbaan van 35 jaar in een turbulente omgeving, Pieter Leenheer Van de gilden tot de WEB: de wetgevingsgeschiedenis van het mbo in vogelvlucht, Renée van Schoonhoven Kwalificatiestructuur, examens en beroepspraktijkvorming: welke kant gaat het op?, Renée van Schoonhoven Beroepsonderwijs en educatie: een mislukt huwelijk, Renée van Schoonhoven Einde aan de groei. De ontwikkeling van schaalgrootte in het mbo, Peter Smets Zijn mbo-instellingen bestuurbaar?, Renée van Schoonhoven Wat brengt de toekomst?, Renée van Schoonhoven De Nieuwe Meso Leiderschap van leraren, Marco Snoek Het ongrijpbare leerplan, Rob Diephuis Veel curriculum, maar niet zo nationaal, Rob Knoppert Lessen uit de praktijk van zeer zwakke scholen, Juliette Vermaas Keuzewerktijd in het praktijkonderwijs, Natasja Peters Strip Pieter Leenheer Ecologie  Hoe zit het met uw...geduld Je bent jong en je wordt schoolleider Internationaal Boekbespreking Boeksignalementen Naar een nationaal curriculum? “Er komt een verkenning naar herijking van de kerndoelen door onafhankelijke deskundigen”, aldus het sectorakkoord dat de staatssecretaris van OCW deze zomer sloot met de PO-raad. Iets vergelijkbaars staat blijkens het Sectorakkoord VO 2014- 2017 voor het voortgezet onderwijs op til: “OCW en VO-raad zullen de komende periode onderzoeken hoe het curriculum herijkt kan worden”. Recent lieten de WRR (Naar een lerende economie) en de Onderwijsraad (Een eigentijds curriculum) zich ook uit over het leerplan. Er hangt op dit gebied dus iets in de lucht. Reden voor ons om er in het magazinedeel van DNM3 - vanaf pagina 68 - een tweeluik aan te wijden. Rob Diephuis laat zien dat het huidige leerplan op een diffuse manier tot stand komt. De buitenlandse voorbeelden die hij aanhaalt, maken duidelijk dat succesvolle herijking van het curriculum meer vraagt dan enkel het inschakelen van ‘onafhankelijke deskundigen’. In deel 2 van het tweeluik trekt Rob Knoppert de stoute schoenen aan: hij laat zijn fantasie over het leerplan de vrije loop, waarbij hij enkele heilige onderwijshuisjes niet schuwt. Terecht: als OCW en de sectorraden echt een succesvolle herijking willen, dan zullen zij daar ook niet aan kunnen ontkomen. Het geeft te denken. Rob Diephuis laat ook zien dat het gesprek in de school over wat leerlingen leren en waarom, best een lastig gesprek is: hoe kan de schoolleiding dat gesprek faciliteren, zonder de professionele ruimte van leraren al te zeer in te perken? Belangrijke voorwaarde is dat leraren in dat gesprek zelf een leidende rol nemen. Daarmee is de link gelegd met het openingsartikel van Marco Snoek over leiderschap van leraren.Verder in het magazinedeel een artikel van Juliette Vermaas over wat (alle) scholen kunnen leren van de verbeterprocessen van voormalige (zeer) zwakke scholen en een artikel van Natasja Peters over de invoering van keuzewerktijd in een school voor praktijkonderwijs. Het actieonderzoek dat zij uitvoerde, is een mooi voorbeeld van praktijkgericht onderzoek, het thema van de DNM2.   Focus op het mbo Het thema van deze DNM is het mbo. Ook voor die sector ligt er een sectorakkoord. In vergelijking met de sectorakkoorden po en vo heeft dat het karakter van een managementovereenkomst. Belangrijk onderdeel is de prestatiebekostiging. Invoering daarvan zal de verhouding tussen instellingen en overheid opnieuw veranderen. Opnieuw, omdat als er één conclusie kan worden getrokken uit het themagedeelte van deze DNM - verplichte kost voor iedereen in en rond die sector - dan is het dat die verhouding zelden stabiel is geweest, en dan drukken we ons nog voorzichtig uit. De redactie NB: Feedback en ideeën zijn welkom op redactie@denieuwemeso.nl. Wilt u 19 november a.s. deelnemen aan het DNM-lezerspanel, dan kunt u dat ook laten weten door middel van een e-mail.

€ 6,95

Boeksignalementen, thema MBO

Auteur: Hartger Wassink, Gerritjan van Luin

De waan-zin van de dag Middenmanagers zijn als de bijen in onze voedselketen: je vraagt je af waar ze toch de hele dag druk mee zijn, maar toch: als ze er niet zouden zijn, stort het hele systeem in. Opleidingen voor middenmanagers zijn er niet veel. Wel wat losse cursussen, maar niets substantieels. Dat heeft waarschijnlijk te maken met budget en tijd. Teamleiders beschikken, anders dan directeuren, over minder eigen financiële ‘speelruimte’, en ze kunnen niet, zoals hun bazen, hun agenda schoonvegen voor een ‘tweedaagse’ op de hei. Het gevolg is dat de meeste middenmanagers, zodra ze aan hun nieuwe taak beginnen, min of meer onvoorbereid voor de leeuwen worden gegooid. En dat dan terwijl de functie van middenmanager vaak de eerste stap is om te ontdekken of leidinggeven wat voor ze is. Een paar treden hoger op de ladder is leidinggevend talent een schaars goed. Je zou daarom als schoolbestuur, net zo zorgvuldig om moeten gaan met beginnende leidinggevenden, als met beginnende docenten. Nu is het ook weer niet zo ontzettend moeilijk, dat leidinggeven, het is vooral nogal véél. Want de middenmanager zit in de sandwich tussen vragen van ‘onder’ en opdrachten van ‘boven’, waardoor het al gauw een ‘waanzinnige’ klus kan lijken. Hoe daarin de ‘waan’ van de ‘zin’ te onderscheiden? Dat is nu precies wat Léon Dingemans met De waan-zin van de dag beoogt. Op het eerste gezicht lijkt het een boekje voor managers als zovele. Vrijwel alle modellen, schema’s en kwadranten die in de loop der jaren ontwikkeld zijn voor managers komen erin terug, maar wel met een ‘twist’. Zo kleurt Dingemans het bekende kwadrant voor timemanagement – met de assen urgent en belangrijk - in met de woorden ‘waanzin’, ‘waan’, ‘zin’ en ‘onzin’. De kunst is, volgens hem, om van ‘waan’ naar ‘zin’ te komen, en de waanzin en de onzin te negeren. Dingemans vertelt niet hoe het allemaal moet, maar daagt iedere middenmanager uit een eigen stijl te ontwikkelen. Toch biedt hij praktische tips voor de dagelijkse klussen en klusjes: van het juiste praatje bij het afscheid van een collega, via de tips voor een ouderavond, tot het opstellen van een teamplan en het houden van goede vergaderingen. Daarbij relativeert hij alles wat lijkt te moeten op een aangename manier. Die humor is wat de meeste managementboeken missen en het doorslaggevende ingrediënt dat dit boekje goed verteerbaar en bruikbaar maakt. Hartger Wassink Schoolleiders in beeld Tineke van Roozendaal laat acht (ex-)schoolleiders aan het woord in een bundel ter gelegenheid van het einde van haar onderwijsloopbaan. Acht verhalen van een tamelijk willekeurige en nogal diverse groep onderwijsmensen over opvattingen, drijfveren, ambitie, successen en teleurstellingen. In het voorwoord voorspelt Léon de Caluwé de lezer veel herkenbaars en leerzaams. Dat ligt ook wel voor de hand als lezer en geportretteerden tot dezelfde beroepsgroep horen. Maar een gemeenschappelijk gespreksthema had geholpen om me te kunnen verbinden met Lotte, Daan, Sam en de anderen. Natuurlijk zijn iemands persoonlijke geschiedenis en het gezin van herkomst van invloed op iemands ontwikkeling als leider, maar zonder verdere contextuele verbinding blijven de verhalen meer herkenbaar dan leerzaam. Tenzij je eigen (leiderschaps)geschiedenis toevallig aan een van de verhalen blijft haken. Gerritjan van Luin Vrij-moedig positie kiezen Wierdsma schreef met Swieringa in de jaren ’90 Op weg naar een lerende organisatie, waarmee hij de lerende organisatie in ons land introduceerde. In juni nam hij afscheid als hoogleraar met de rede Vrij-moedig positie kiezen over de meerwaarde van leidinggevenden. Volgens Wierdsma is herbezinning nodig, omdat in deze tijd van ‘vloeibare moderniteit’ vaste vormen zoals organisaties, vervloeien door flexibilisering en tijdelijkheid. In organisaties ontstaan hierdoor spanningsvelden, bijvoorbeeld tussen vakmanschap en controle. Wierdsma schetst een uitweg die hij ‘vitaliserend organiseren’ noemt. Begrippen als ‘co-creëren’ en ‘plek der moeite’ verdiept hij daarbij. En vitale leiders? Zij zijn praktisch wijs, tonen morele moed, zijn bescheiden en handelen met de kennis dat het de kwaliteit van relaties is die voor succes zorgt. Gerritjan van Luin
Gratis
lees meer

Innoveren vanachter de keukentafel

Auteur: Pieter Leenheer

In Innoveren vanachter de keukentafel evalueren De Vijlder, Bakker en Van den Blink het proces waarin het Technasium tot stand kwam en groeide. Zij proberen daaruit lessen te trekken, niet alleen voor de direct betrokkenen, maar ook voor bijvoorbeeld de overheid. Voor hun studie kozen ze voor een participatieve opzet: na 22 interviews, een enquête onder schoolleiders en technatoren (respons resp. 41 en 46 %) en verhalen van bijvoorbeeld een aantal (oud)leerlingen, werden groepsbijeenkomsten belegd waarin de concept bevindingen werden besproken, zodat de evaluatie ook als leermoment kon dienen. Op basis van dit alles schetsen de auteurs in een drietal hoofdstukken de geschiedenis van het Technasium, om daarna in hoofdstuk 5 in te gaan op de vraag in hoeverre het Technasium meer is dan de zoveelste innovatie die na beëindiging van het project verdampt. In hoofdstuk 6 beschrijven zij wat het allemaal heeft opgeleverd en welke uitdagingen er nog liggen. Hoofdstuk 7 ten slotte vat de lessen handzaam samen. Professionele zelfregulering De titel van het boek is onmiskenbaar programmatisch. Hoewel het nog te vroeg is voor erg harde conclusies, maakt - aldus de onderzoekers – de ontwikkeling van het Technasium wel aannemelijk, dat het voortgezet onderwijs in staat is tot professionele zelfregulering. Dat wil zeggen: een groep scholen blijkt in staat zelf een onderwijsontwikkeling in gang te zetten en zelf verantwoordelijkheid te dragen voor de kwaliteit ervan. Dat presenteren ze als een aantrekkelijk alternatief in een tijd waarin de toenemende intensivering van het inspectietoezicht schade toebrengt aan het gevoel van eigenaarschap bij scholen. En ook een alternatief, zou je sinds Dijsselbloem zeggen, voor door de overheid gedropte innovaties. Mij lijkt echter het verschil tussen door de overheid-geïnduceerde innovaties en eentje die aan de keukentafel van een docent is bedacht, op termijn per definitie minimaal in termen van ownership. Vanaf een zekere schaalgrootte - en die schaal heeft het Technasium met zijn ruim 80 scholen wel zo ongeveer bereikt - overtreft immers het aantal mensen dat niet achter de keukentafel heeft meegedacht, verre dat van de founding fathers en mothers. Het Technasium kiest in dat verband voor stevige sturing en bewaking op zuiverheid van de oorspronkelijke formule, maar verzeilt daarmee in hetzelfde parket als eerdere vernieuwers. Een signaal daarvoor vormt het volgende citaat: “Volgens de schoolleiders ligt er een belangrijke uitdaging voor de Stichting om te kijken hoe je binnen heldere kaders kunt sturen op de kwaliteit, maar wat meer ruimte kunt geven aan scholen om het op hun manier goed in te vullen. Dat is vooral van belang om de scholen enthousiast te houden” (p. 57). Overigens behoeft het nauwelijks betoog dat zelfregulering er bepaald niet eenvoudiger op wordt als je meer ruimte toestaat. Beoogd en gerealiseerd leerplan Innoveren vanachter de keukentafel levert al met al een aardig beeld hoe een aantal betrokkenen - docenten, schoolleiders, leerlingen - het Technasium ervaren. Maar tegelijkertijd blijft door de gekozen aanpak veel informatie, waaraan je als lezer nu juist zou kunnen afmeten hoe stevig en breed het Technasium verankerd is, onhelder of onderbelicht. Het Technasium- examenprogramma vooronderstelt bijvoorbeeld een goede samenwerking met andere vakken (een gemeenschappelijke taal, een goede taakverdeling, zorg voor een doorlopende lijn, enzovoorts), maar daar is niet systematisch naar gekeken. Wat ik vooral mis, is een evaluatie van de meer inhoudelijke kant. Worden de benodigde, meer theoretische denkvaardigheden (welke methoden passen bij deze onderzoeksvraag; hoe moet ik wat ik op het net gevonden heb interpreteren; hoe betrouwbaar is deze bron, enzovoorts) systematisch aan de orde gesteld? Of gaat men er bij wijze van spreken van uit dat die concepten vanzelf ontstaan als je maar vaak genoeg praktisch onderzoek doet? Kortom, wat komt er nu de facto terecht van het examenprogramma? Dat programma is bepaald interessant, maar tegelijkertijd behoorlijk ambitieus en dat laatste maakt nu eenmaal de vraag belangwekkend naar de verhouding tussen het beoogde en het gerealiseerde leerplan, oftewel naar de vraag wat er  feitelijk gebeurt in het klaslokaal. Net zoals elders kan men daar zo zijn vragen bij hebben. Netwerken Er is wel meer dat van mij wat uitgebreider had mogen worden behandeld. Zo hoor je te weinig over het functioneren van netwerken die in het Technasium-concept een centrale plaats innemen. De onderzoekers komen weinig verder dan te stellen dat netwerken niet vanzelf leergemeenschappen worden en dat het allerminst vanzelfsprekend is dat ze goed lopen. Ik vrees dat het onderbelichten van netwerken terug te voeren is op de gekozen participatieve opzet. Als je al voor een participatieve opzet kiest, zou mijns inziens een leergeschiedenis zoals Klaas Pit die in Werken met de leergeschiedenis (Meso Focus 67, 2009) beschreef, passender zijn geweest. In zo’n leergeschiedenis reflecteren de betrokkenen, al dan niet geholpen door een coach, op cruciale, kritieke episodes, op problemen waarop men stuit of gestoten is. Bij de aanpak van De Vijlder c.s. worden die gemakkelijk verzwegen of hooguit zo bedekt mogelijk gereleveerd. Nu waren er in dit speciale geval misschien ook geen kritieke momenten. Dat kan, maar erg waarschijnlijk is het niet. Gelezen: Frans de Vijlder, Dorine Bakker en Myrthe van den Blink (2014). Innoveren vanachter de keukentafel. Een onderzoek naar de ontwikkeling van het Technasium 2003-2013. Dordrecht: Convoy/Arnhem: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Pieter Leenheer
Gratis
lees meer

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte!

Op weg naar ruimte en vrijheid

Crisis als aanleiding om inzicht te vergroten in (je) identiteitswerk

Datum:
Locatie:

Download gratis deze white paper